- Lukas moet een keer naar de kapper.
- Maak jij melk van thee?
- Zet Lukas maar in het sippertje.
[Bewuste contaminatie van wipper en sitter.]
- Ik wil peter en meter ruilen met Lukas.
- Eventueel kan Lukas bij mij zitten.
- Vèèèèèntje is nen buffalo! Vèèèèèntje... [Enzoverder.]- Luuuukas is nen buffalo! Luuuukas... [Enzoverder.]
- [Lukas weent.]
Ik kom, ik kom, ik kom.
- Lukas is vrolijk aan ´t wenen.
- Helaba, ventje. [Tegen Lukas.]
- Jouw buik is nu gemakkelijker, hé.
[Na de bevalling kan ik haar weer volop knuffelen en oppakken.] - [We gaan met vier op stap. Mama, papa, Jana en de baby -bababis- in de buik.]
Ja! Vier: Jana, baby, broertje en zusje.